Net zoals een camera, laat het menselijk oog het licht vallen op en gevoelige plaat om scherpe beelden te produceren. De gevoelige plaat is de retina en de fovea centralis. Maar voordat het beeld daar is aangekomen moet het eerst reizen door achtereenvolgens: het netvlies (cornea), voorste oogkamer vocht (aqueous humor), de lens en het achterste oogkamer vocht (vitreous humor).
Het licht valt door het oog door verschillende mediums (Vloeistoffen, lens en netvlies). Elke overgang van het ene materiaal naar het andere heeft een andere brekingsindex. Deze breking van het licht maakt dus dat het licht een klein beetje van richting verandert bij de overgang van het ene medium naar het andere. Als de brekingsindex van het eerste medium veel verschilt van het tweede medium zal de breking sterker zijn. Hieruit blijkt dus dat niet alleen de lens zorgt voor een convergentie van het licht/beeld op de retina en fovea centralis. Dat is een samenwerking van de overgang van verschillende mediums. De lens kan echter door de cilindrische spier dikker of dunner worden waardoor de breking sterker wordt. De breking wordt dan sterker of zwakker omdat de invalshoek van het licht op de lens verandert. Wordt de lens dikker, dan zal de breking sterker worden voor het dichtbij zien. Als de cilindrische spier ontspant, zal de lens platter worden en de breking minder worden, om veraf scherp te kunnen zien.
Medium | Brekings Index |
Lucht | 1,000 |
Cornea | 1,376 |
Aqueous Humor | 1,336 |
Lens | 1,42 |
Vitreous Humor | 1,336 |
Als het licht eenmaal op de retina valt, wordt het beeld gevormd door de miljoenen fotoreceptoren. Die fotoreceptoren worden kegeltjes en staafjes genoemd. Deze fotoreceptoren geven het beeld dan weer door aan de hersenen via de optische zenuw.